Soms is het niet direct duidelijk welke tijd je moet gebruiken om over dingen in het verleden te praten: past simple of past continuous. Dit zijn de twee tijden die het meest gebruikt worden om over het verleden te praten.
Je gebruikt deze tijden om over het verleden te praten, maar je gebruikt ze niet in dezelfde context. Kort gezegd gebruik je de past simple voor korte, eenmalige acties en gewoontes in het verleden. De past continuous gebruik je voor acties in het verleden waarbij de nadruk ligt op de duur van deze acties of wanneer een actie bezig was.
Voor een gedetailleerd overzicht van de past simple, klik hier. Voor een uitgebreid overzicht van wat de past continuous juist is en hoe je die vormt, klik hier.
Past simple of past continuous oefening
Om het verschil tussen deze tijden duidelijk te maken heb je op deze pagina een oefening waarbij je moet kiezen tussen past simple of past continuous. Je moet ook de juiste vorm invullen van de werkwoorden. Kijk goed naar de context en lees de volledige zin vooraleer het werkwoord in te vullen.