De past perfect continuous is een tijd in het Engels om te praten over dingen uit het verleden. Op deze pagina heb je een uitgebreid overzicht van wanneer je deze tijd gebruikt, hoe je hem vormt en je vindt hier ook voorbeelden en oefeningen.
Past perfect continuous uitleg
Je gebruikt de past perfect continuous voor zaken die zich afspeelden in een ver verleden waarbij de nadruk ligt op de duur van de actie. Belangrijk is dat het gaat om zaken die zich afspeelden voor een andere actie in het verleden. Er is dus een link tussen twee acties in het verleden.
Hieronder wat meer uitleg:
Een actie die plaatsvond voor een andere actie in het verleden waarbij de nadruk ligt op de duur van de actie
- Before I called you, I had been trying to call my father all day.
Vorm van de past perfect continuous
Bij het vormen van deze tijd is er geen verschil is tussen de Nederlandse vertaling van zinnen in de past perfect en past perfect continuous. In het Engels is er wel een duidelijk verschil. Dit is er om duidelijk te maken dat men al dan niet de nadruk wil leggen op de duur van een actie.
Past perfect continuous affirmatief
Je vormt deze tijd door ‘had’ te nemen, gevolgd door ‘been’ en door de ing-vorm van het hoofdwerkwoord.
Als je een past perfect continuous wil vormen heb je dus altijd drie delen nodig:
had + been + ing-vorm van het hoofdwerkwoord
Ik had gewerkt | I had been working |
Jij had gewerkt | You had been working |
Hij/zij/het had gewerkt | He/she/it had been working |
Wij hadden gewerkt | We had been working |
Jullie hadden gewerkt | You had been working |
Zij hadden gewerkt | They had been working |
Past perfect continuous negatief
Om de negatieve vorm te maken plaats je ‘not’ na het hulpwerkwoord ‘had’.
Ik had niet gewerkt | I had not been working |
Jij had niet gewerkt | You had not been working |
Hij/zij/het had niet gewerkt | He/she/it had not been working |
Wij hadden niet gewerkt | We had not been working |
Jullie hadden niet gewerkt | You had not been working |
Zij hadden niet gewerkt | They had not been working |
Past perfect continuous als vraag
Als je een vraag wil formuleren in de past perfect continuous moet je gewoon de woordvolgorde veranderen. Eerst komt het hulpwerkwoord, dan het onderwerp, vervolgens ‘been’ en tenslotte de ing-vorm van het hoofdwerkwoord.
Je moet dus altijd op deze manier vormen:
had + subject + been+ -ing vorm van het hoofdwerkwoord
Had ik gewerkt? | Had I been working? |
Had jij gewerkt? | Had you been working? |
Had hij/zij/het gewerkt? | Had he/she/it been working? |
Hadden wij gewerkt? | Had we been working? |
Hadden jullie gewerkt? | Had you been working? |
Hadden zij gewerkt? | Had they been working? |
Signaalwoorden die aantonen dat het om een past perfect continuous gaat
Als je deze woorden ziet, heb je meestal te maken met een past perfect of past perfect continuous.
- Before, after
Voorbeelden
Positief | Negatief | Vraagzinnen |
---|---|---|
I had been working He had been singing | I hadn’t been working He hadn’t been singing | Had I been working? Had he been singing? |