Soms is het niet direct duidelijk welke tijd je moet gebruiken om over dingen in het verleden te praten: past simple of past perfect (simple).
Je gebruikt de past simple voor korte, eenmalige acties en gewoontes in het verleden. De past perfect (simple) gebruik je wanneer je praat over acties die eerder gebeurd zijn, dus in een verder verleden.
Past simple of past perfect oefening
Om het verschil tussen deze tijden duidelijk te maken heb je op deze pagina een oefening waarbij je moet kiezen tussen past simple of past perfect (simple). Kijk goed naar de context en lees de volledige zin vooraleer het werkwoord in te vullen.
Hieronder vind je de oefening:
Past Simple of Past Perfect Mixed Oefening 1
Vervolledig deze zinnen met de juiste vorm van het werkwoord in de past simple of past perfect.
1.
He (to say) that he (to go) to the store before.2.
Before we (to enter) the club, we (to buy) drinks.3.
Please tell me what you (to do).4.
(he, to tell) you what he (to do)?5.
When she (to arrive) home, she (to see) that thieves (to steal) her car.6.
(they, to go) to the United States before I (to do)?7.
(you, to like) the gift I (to give) you last year for your birthday?8.
I (to use) the voucher I (to win) in a competition.9.
This (to be) the perfect opportunity to retake a picture my parents (to take) 10 years ago.10.
He (to run) his first marathon yesterday, but he (not, to train) that well.