Adjectieven en bijwoorden (of adverbs) in het Engels worden vaak gebruikt, maar soms is het verschil niet altijd duidelijk. Het verschil heeft te maken met het woord waarover het adjectief of bijwoord meer informatie geeft.
Je gebruikt een adjectief om meer informatie te geven over een zelfstandig naamwoord. Een bijwoord (of adverb) geeft meer informatie over een werkwoord, een adjectief, of een ander bijwoord.
Dit is een oefening waarbij je de juiste vorm van het woord moet invullen.
Hieronder vind je de oefening:
Adjectief of Adverb Oefening 5
Kies tussen adjectief en adverb en vul de juiste vorm in in onderstaande zinnen.
1.
She (nervous) tapped her foot as she waited for the interview.2.
He (easy) solved the (difficult) math problem.3.
She (happy) skipped down the (busy) street.4.
Harry (angry) slammed the (heavy) door shut.5.
The blue ocean glinted (brilliant) in the (scorching) sun.6.
The wind whispered (soft) through the trees.7.
He (quick) finished the (tiring) race and came in first.8.
She (nimble) climbed to the top of the mountain.9.
He (easy) lifted the (heavy) weight.10.
The (turbulent) storm raged (violent) all night.Meer oefeningen
- Adjectief of Adverb Oefening 1
- Adjectief of Adverb Oefening 2
- Adjectief of Adverb Oefening 3
- Adjectief of Adverb Oefening 4