Vormen van Adverbs Oefening 2

Je gebruikt adverbs (of bijwoorden) om meer informatie te geven over werkwoorden, adjectieven of andere adverbs.

Adverbs lijken op adjectieven en zijn soms zelfs hetzelfde, maar meestal moet je adjectief aanpassen om het adverb te bekomen. De basisregel om bijwoorden te vormen is <ly> toevoegen aan het adjectief. Hier heb je meer uitleg over het vormen van adverbs.

Dit is een oefening waarin je het adverb op de juiste manier moet vormen.

Hieronder vind je de oefening:

Vormen van Adverbs Oefening 2

Vervolledig onderstaande zinnen door het bijwoord (adverb) te vormen.
1.
He spoke (soft) to avoid waking the baby.
2.
She laughed (loud) to show her joy.
3.
The dog barked (fierce) at the mailman.
4.
She walked (slow) to enjoy the scenery.
5.
The wind blew (strong), knocking down branches.
6.
He drove (careful) to avoid an accident.
7.
The flowers bloomed (bright) in the spring.
8.
He wrote (legible) to make it easy to read.
9.
She read the book (avid), unable to put it down.
10.
He completed the task (efficient).

Meer Oefeningen