Vormen van Adverbs Oefening 4

Je gebruikt adverbs (of bijwoorden) om meer informatie te geven over werkwoorden, adjectieven of andere adverbs.

Adverbs lijken op adjectieven en zijn soms zelfs hetzelfde, maar meestal moet je adjectief aanpassen om het adverb te bekomen. De basisregel om bijwoorden te vormen is <ly> toevoegen aan het adjectief. Hier heb je meer uitleg over het vormen van adverbs.

Dit is een oefening waarin je het adverb op de juiste manier moet vormen.

Hieronder vind je de oefening:

Vormen van Adverbs Oefening 4

Vervolledig onderstaande zinnen door het bijwoord (adverb) te vormen.
1.
He spoke (persuasive) to convince others.
2.
She walked (brisk) to stay warm.
3.
He typed (quick) to finish the report.
4.
She spoke (polite) to the customer.
5.
The dog barked (excited) when its owner came home.
6.
She cleaned the house (thorough).
7.
She cooked (delicious) to impress her guests.
8.
The horse galloped (wild) through the field.
9.
He spoke (truthful) to avoid deception.
10.
She sang (soulful) to express her emotions.

Meer Oefeningen