De past simple (of simple past) is een tijd om te praten over dingen in het verleden. Dit komt overeen met de verleden tijd in het Nederlands. Op deze pagina heb je een uitgebreid overzicht wat deze tijd juist is, wanneer je hem gebruikt en hoe je hem vormt.
Past simple (of simple past) uitleg
Bij de past simple gaat het vooral om zaken, gebeurtenissen of zelfs een toestand op een gegeven moment in het verleden. Belangrijk is dat de actie of gebeurtenis volledig voorbij is. Hieronder vind je een overzicht in welke context de past simple tense wordt gebruikt:
Korte acties die plaatsvonden in het verleden
- I bought a new car last week.
Iets dat in het verleden gebeurde zonder dat er enige link is met het heden. De actie is volledig voorbij.
- My sister went to New York for her 18th birthday.
Een opeenvolging van korte acties in het verleden
- My friend crashed his car, he got out of the burning vehicle and ran away.
Gewoontes in het verleden
- I always went to school by bike.
Vorm van de past simple
Past simple affirmatief
Om de past simple (of simple past) te vormen zijn er verschillende mogelijkheden. De standaardregel bestaat er uit dat je <ed> toevoegt aan de infinitief. Wanneer de infinitief eindigt op <e> voeg je enkel <d> toe. Dit doe je bij de regelmatige werkwoorden.
Onregelmatige werkwoorden zijn te vinden op deze lijst.
Ik werkte | I worked |
Jij werkte | You worked |
Hij/zij/het werkte | He/she/it worked |
Wij werkten | We worked |
Jullie werkten | You worked |
Zij werkten | They worked |
Wanneer de infinitief eindigt op <y>, dan laat je <y> weg en voeg je -ied toe.
- He carried the groceries (to carry).
Indien het werkwoord eindigt op <e> of <a>, dan voeg je enkel <d> toe op het einde.
- I used that car (to use).
Wanneer de infinitief bestaat uit één lettergreep en er een korte klinker is (a, e, i, o of u) verdubbel je de laatste medeklinker.
- My friend chopped a tree (to chop).
Als je een werkwoord hebt dat eindigt op -el verdubbelt de <l>.
- I channelled my inner spirit (to channel).
Wanneer het werkwoord bestaat uit twee lettergrepen en de klemtoon valt op de laatste lettergreep verdubbelt de laatste letter.
- I submitted the form (to submit).
In alle andere gevallen heb je te maken met onregelmatige werkwoorden. Een volledige lijst van deze werkwoorden vind je hier.
- I ran a marathon (to run).
Past simple negatief
Als je de past simple (of simple past) negatief wil maken gebruik je het hulpwerkwoord ’to do’ in de past simple (did) + ‘not’ gevolgd door de infinitief van het hoofdwerkwoord.
Ik werkte niet | I did not work |
Jij werkte niet | You did not work |
Hij/zij/het werkte niet | He/she/it did not work |
Wij werkten niet | We did not work |
Jullie werkten niet | You did not work |
Zij werkten niet | They did not work |
Wanneer je de negatieve vorm van ’to be’ wil uitdrukken in de past simple vervoeg je ’to be’ en dit wordt gevolgd door ‘not’.
Ik was niet | I was not |
Jij was niet | You were not |
Hij/zij/het was niet | He/she/it was not |
Wij waren niet | We were not |
Jullie waren niet | You were not |
Zij waren niet | They were not |
Past simple als vraag
Als je een vraag wil maken met de past simple (of simple past), dan gebruik je de past simple van ’to do’ (did) gevolgd door het onderwerp en de infinitief van het hoofdwerkwoord.
Werkte ik? | Did I work? |
Werkte jij? | Did they work? |
Werkte hij/zij/het? | Did he/she/it work? |
Werkten wij? | Did we work? |
Werkten jullie? | Did you work? |
Werkten zij? | Did they work? |
Als je een vraag stelt en je vraagt naar het onderwerp gebruik je geen hulpwerkwoord.
Who worked? |
Who played a game? |
Wanneer je een vraagzin wil formuleren met het werkwoord ’to be’ plaats je het vervoegde werkwoord voor het onderwerp.
Was ik? | Was I? |
Was jij? | Were you? |
Was hij/zij/het? | Was he/she/it? |
Waren wij? | Were we? |
Waren jullie? | Were you? |
Waren zij? | Were they? |
Signaalwoorden die aantonen dat het om een past simple gaat
- Last week, last month, ten years ago, in 1990, yesterday, …
Voorbeelden
Positief | Negatief | Vraagzinnen |
I worked He sang | I didn’t work He didn’t sing | Did I work? Did he sing? |
Als je de past simple negatief wil maken, gebruik je het hulpwerkwoord ’to do’ in the past simple. Dit doe je ook als je een vraagzin wil maken.
Past simple oefeningen
- Oefening 1
- Oefening 2
- Negatief Oefening 1
- Negatief Oefening 2
- Vraag Oefening 1
- Vraag Oefening 2
- Mixed Oefening 1
- Mixed Oefening 2
- Mixed Oefening 3
- Mixed Oefening 4
- Mixed Oefening 5