De present perfect is een tijd in het Engels om over het heden te praten wanneer er een duidelijke link is tussen het verleden en het heden. Op deze pagina heb je een volledig overzicht van wat deze tijd is, wanneer je hem gebruikt en hoe je hem vormt.
Present perfect uitleg
De present perfect (of present perfect simple) is een belangrijke tijd in het Engels. Op deze pagina vind je de volledige uitleg over de present perfect. Kort gezegd komt het er op neer dat je de present perfect tense gebruikt voor gebeurtenissen waarbij er een link is tussen het verleden en het heden. Hieronder vind je een gedetailleerd overzicht in welke context je deze tijd gebruikt:
Iets dat in een recent verleden is gebeurd en nog steeds invloed heeft op het heden
- They have recently bought a new car.
Iets dat in het verleden begonnen is en nu nog steeds bezig is; de actie is dus nog niet voorbij
- I have played the violin since I was 7 years old.
Een actie waarbij er een duidelijke link is tussen het verleden en het heden
- So far, I have not read that book.
Wanneer de nadruk ligt op het resultaat van een actie in het verleden
- I have lost my wedding ring.
Vorm van de present perfect
Present perfect affirmatief
De present perfect (of present perfect simple) vorm je door de present simple te nemen van ’to have’ gevolgd door het voltooid deelwoord (past participle) van het hoofdwerkwoord.
Bij het vormen van een voltooid deelwoord heb je twee opties: regelmatige werkwoorden en onregelmatige werkwoorden. Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden vorm je door <ed> toe te voegen aan de infinitief. Het voltooid deelwoord van onregelmatige werkwoorden vind je op deze lijst en moet je jammer genoeg uit het hoofd leren.
Als je een present perfect wil vormen heb je dus altijd twee delen nodig: have/has + voltooid deelwoord (past participle).
Ik heb gewerkt | I have worked |
Jij hebt gewerkt | You have worked |
Hij/zij/het heeft gewerkt | He/she/it has worked |
Wij hebben gewerkt | We have worked |
Jullie hebben gewerkt | You have worked |
Zij hebben gewerkt | They have worked |
Present perfect negatief
Om de negatieve vorm te maken plaats je ‘not’ na het hulpwerkwoord ’to have’.
Ik heb niet gewerkt | I have not worked |
Jij hebt niet gewerkt | You have not worked |
Hij/zij/het heeft niet gewerkt | He/she/it has not worked |
Wij hebben niet gewerkt | We have not worked |
Jullie hebben niet gewerkt | You have not worked |
Zij hebben niet gewerkt | They have not worked |
Present perfect als vraag
Als je een vraag wil formuleren in de present perfect moet je gewoon de woordvolgorde veranderen. Eerst komt het hulpwerkwoord, dan het onderwerp en tenslotte het voltooid deelwoord (past participle) van het hoofdwerkwoord.
Heb ik gewerkt? | Have I worked? |
Heb jij gewerkt? | Have you worked? |
Heeft hij/zij/het gewerkt? | Has he/she/it worked? |
Hebben wij gewerkt? | Have we worked? |
Hebben jullie gewerkt? | Have you worked? |
Hebben zij gewerkt? | Have they worked? |
Signaalwoorden die aantonen dat het om een present perfect gaat
- Never, yet, so far, since, up to now, for 7 years, recently, ever, never
Voorbeelden
Positief | Negatief | Vraagzinnen |
I have played He has sung | I have not played He has not sung | Have I played? Has he sung? |
Present perfect oefeningen
- Oefening 1
- Oefening 2
- Negatief Oefening 1
- Negatief Oefening 2
- Vraag Oefening 1
- Vraag Oefening 2
- Mixed Oefening 1
- Mixed Oefening 2
- Mixed Oefening 3
- Mixed Oefening 4
- Mixed Oefening 5